In de week van 27 juni was Rukmini, voorzitter van de Garment Labour Union (GLU) uit Bangalore, in Nederland. GLU, partnerorganisatie van Arisa, is de enige door vrouwen geleide vakbond in India. De vakbond werft en organiseert kledingarbeiders en komt op voor hun rechten.
Rukmini was in Europa vanwege haar onderscheiding met de 17e Bremen Solidarity Award voor haar rol in het tegengaan van discriminatie en geweld tegen vrouwen. Deze prijs wordt sinds 1988 iedere twee jaar uitgereikt aan activisten op het gebied van mensenrechten. Na haar bezoek aan Duitsland waar ze de prijs in ontvangst nam, reisde ze door naar Nederland. Wij spraken haar over de problematiek die zij dagelijks tegenkomt en wat zij vindt dat bedrijven en partners kunnen en moeten doen voor kledingarbeiders in India.
De dagelijkse problematiek in kledingfabrieken
De verschillen in behandeling tussen mannen en vrouwen in kledingfabrieken zijn groot, aldus Rukmini. ‘Zo’n 85 procent van fabrieksarbeiders in kledingfabrieken is vrouw, maar het management bestaat voornamelijk uit mannen. Vrouwelijke kledingarbeiders ondervinden enorm veel intimidatie en misbruik in de fabrieken, zoals pesterijen, seksuele en verbale intimidatie en bedreigingen. Veel vrouwen maken gebruik van het door de fabriek georganiseerde transport, maar de chauffeurs zijn vaak dronken en vallen de vrouwen lastig. Er vindt ook discriminatie plaats tussen fabrieksarbeiders in verschillende functies: zo is de crèche alleen toegankelijk voor kinderen van kleermakers en niet voor die van andere kledingarbeiders. Een groot deel van de vrouwelijke medewerkers voelt zich ongemakkelijk maar durft zich niet uit te spreken.’
Naast de slechte werkomstandigheden in kledingfabrieken zijn de lonen erbarmelijk. ‘De minimumlonen zijn heel laag. Iedere kledingarbeider vanaf twintig jaar oud verdient hetzelfde loon. Dit loon blijft altijd hetzelfde en is in de afgelopen negen jaar niet omhooggegaan ondanks het feit dat de productie targets wel zijn vermenigvuldigd.’
Garment Labour Union: geen vooruitgang voor vakbonden in fabrieken
Het is moeilijk voor kledingarbeiders om lid te worden van een vakbond. Dat was al zo bij de oprichting van GLU, maar anno 2022 is het nog steeds een groot probleem. ‘Het was toen en nu even moeilijk voor arbeiders om lid te worden van een vakbond. Fabrieksarbeiders weten niet wat een vakbond is. Daarnaast hebben vrouwen thuis ook veel op hun bord en geen tijd om naar bijeenkomsten van een vakbond te komen. Het management is er altijd van op de hoogte wanneer er iemand in hun fabriek lid is van een vakbond, met negatieve gevolgen van dien. Er is niet één fabriek die blij is met vakbondsleden. ‘
Verantwoordelijkheid internationale kledingbedrijven
De Indiase overheid en internationale kledingbedrijven zijn beide verantwoordelijk voor de situatie waarin kledingarbeiders verkeren. ‘Het is belangrijk dat de internationale merken van de fabrieken waar ze producten afnemen dat er een vakbond aanwezig is. Geen vakbond? Dat zou moeten betekenen dat een merk niet van die fabriek afneemt. De internationale kledingbedrijven hebben de macht om dit te doen: ze kiezen er alleen voor om het niet te doen. Bedrijven kunnen ervoor kiezen om producten bij fabrieken af te nemen waar al vakbonden aanwezig zijn, maar ook dat doen ze niet.’
‘Merken moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor de situaties van arbeiders in de fabrieken waar zij inkopen. Zij maken de maximale winst en zijn constant opzoek naar goedkope arbeid. Ze besteden veel geld aan audits en schrijven in hun rapportages en jaarrapporten over vakbondsvrijheid en hoe ze dat aanmoedigen. Maar in de fabrieken gebeurt er niets. Daarom is het essentieel dat bedrijven gesprekken voeren met vakbonden. Die dialoog vindt nu niet plaats en er is ook nergens vastgelegd dat dit moet. Merken claimen dat ze het mandaat niet hebben om met vakbonden te praten maar dat klopt niet.
Reputatie merken belangrijker dan situatie van arbeiders
Rukmini vertelt over hoe bedrijven omgaan met ‘schandalen’ en problemen in productielanden: ‘Wat er nu gebeurt noemen wij ook wel brandjes blussen. De meeste problemen in fabrieken in productielanden hebben geen impact op een merk in het consumptieland. Alleen wanneer de kans is op reputatieschade echt groot is, en de spreekwoordelijke rook van de brand dus overwaait van het productieland naar het consumptieland, dan komen merken in actie, aldus Rukmini. ‘Ze weten precies wanneer wat ze moeten doen voor hun reputatie en naam. Onderaan de streep lijkt het ze niets uit te maken hoe het met de arbeiders gaat, of die überhaupt werk hebben en of ze een familie hebben die ze moeten onderhouden.’
‘Het is belangrijk dat fabrieksarbeiders een leefbaar loon betaald krijgen en geen minimumloon. Met een leefbaar loon kunnen arbeiders beter in hun levensonderhoud voorzien en kunnen ze wat sparen als pensioen of voor noodgevallen. Met een minimumloon kan dat allemaal niet.’
Verantwoordelijkheid van de overheid en consumenten
Rukmini vindt dat ook overheden hun verantwoordelijkheid moeten nemen. ‘De overheid is ook een belangrijke factor in het verbeteren van de situatie van arbeiders in fabrieken. Overheden in consumptie- en productielanden moeten de wetten omtrent arbeidsrechten implementeren en naleven. Er bestaat al veel regelgeving op papier, maar in de praktijk komt daar weinig van terecht. Wanneer er overtredingen zijn moeten daar strenge sancties op staan met hoge boetes.’
‘We zien vaak dat bedrijven een vluchtstrategie hanteren. Ze verplaatsen zich makkelijk tussen de verschillende productielanden in hun zoektocht naar de goedkoopste lonen. Er moeten strengere regels komen om dit te voorkomen. Merken moeten er alles aan doen om de levens van arbeiders in hun productieketens te verbeteren’.
‘Consumenten zijn ook erg belangrijk.’, stelt Rukmini. ‘Zij moeten merken vragen stellen over waar hun kleding vandaan komt, of de mensen die hun kleding maken dit onder fatsoenlijke werk- en leefomstandigheden doen en of ze voldoende betaald krijgen. Consumenten moeten hun lat verhogen en nadenken over de schadelijke effecten van fast fashion op het leven van arbeiders in productielanden.’
Verantwoordelijkheid van partners & NGO’S
Samenwerken in solidariteit
Wanneer we Rukmini vragen naar de rol van een organisatie als Arisa en andere NGO’s in het verbeteren van arbeidsomstandigheden in productielanden benadrukt zij het belang van een goede samenwerking: ‘Jullie zijn aanwezig in de consumptielanden en staan dicht bij de merken. Als wij, vanuit India, dit probleem alleen proberen aan te pakken dan gebeurt er niets. Het is belangrijk dat partners in solidariteit samenwerken om de problemen aan te kaarten en aan te pakken. Partnerorganisaties in Nederland en Europa kunnen helpen bij het creëren van bewustzijn bij consumenten, druk zetten op overheden, en druk zetten op bedrijven om ethische praktijken en transparantie te waarborgen in hun productieketens.’
Over Rukmini en de Garment Labour Union (GLU)
Van kledingarbeider tot oprichter en voorzitter van de Garment Labour Union
In 1991 begon Rukmini als kledingarbeider. Vier jaar later kwam er een vrije handelsovereenkomst die de Indiase markt opende voor export. ‘Hierna veranderde de industrie ‘, zegt Rukmini. ‘De quota’s voor het aantal stukken kleding dat geproduceerd moest worden schoten omhoog – van zo’n 20-25 stuks per uur naar 100-120 stuks per uur – en de intimidatie en het misbruik in fabrieken verergerde. Ik dacht dat, omdat de fabriek ons een baan gaf, ze dit bij hun medewerkers mochten doen, totdat we op een dag een pamflet kregen waar iets op stond over ‘workers rights’. Ik ben nooit naar school geweest en kon niet lezen dus liet ik iemand anders het pamflet voor me vertalen. Zo kwam ik erachter dat er iets als ‘rechten’ bestond waar ik als kledingarbeider niets vanaf wist. Het pamflet was een uitnodiging voor een training. Tijdens die training hoorde ik voor het eerst het woord vakbond‘. Ik leerde meer over rechten van arbeiders en over vakbonden. In 2006 werd de eerste vakbond voor kledingarbeiders opgericht’.
‘Vanaf het moment dat ik lid was van de vakbond werd ik steeds vaker lastiggevallen en uitgescholden in de fabriek. Na een aantal maanden met veel problemen werd ik geschorst en vanaf dat moment werkte ik buiten de fabrieken aan het verenigen van fabrieksarbeiders in de kledingindustrie. De vakbond waar ik lid van was werd geleid door een man die aanzette tot veel geweld tegen de vrouwen binnen de vakbond. Samen met nog vier andere vrouwen uit deze vakbond richtten we uiteindelijk in 2012 een eigen vakbond op. We hadden geen financiële middelen maar we verpandden onze sieraden om het nodige papierwerk rond te krijgen en als startkapitaal. Op de dag van de oprichting besloten we dat de vakbond altijd geleid zou worden door een vrouw en dat het uitvoerend comité uitsluitend uit vouwen zou bestaan. Dit was het begin van de Garment Labour Union, de enige door vrouwen geleide vakbond in India.’