Skip to main content
ArtikelNieuws

Beleidsnotitie ‘Doen waar Nederland Goed in is’, klinkt als, ‘Doen wat goed is voor Nederland’

By 25 juli 2022september 21st, 2023No Comments5 min read

Op vrijdag 24 juni deelde Minister Schreinemacher de nieuwe beleidsnotitie ‘Doen waar Nederland goed in is‘ met de Tweede Kamer. In dit document presenteert de Nederlandse overheid de nieuwe strategie voor Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking. Het is duidelijk dat handelsbevordering de prominente positie inneemt in de beleidsnotitie, en dat ontwikkelingssamenwerking op een oneervolle tweede plaats komt. De beleidsnotitie gaat daarmee voorbij aan de zorgwekkende tendens waarin er steeds minder ruimte is voor het maatschappelijke middenveld in de zogeheten combinatie- en handelslanden. Het roept de vraag op of je zwaar kunt blijven inzetten op groei van de handel terwijl de ruimte voor het maatschappelijk middenveld blijft afnemen? Arisa denkt van niet. Het is duidelijk dat de voorstellen in de beleidsnotitie zich inderdaad beperken tot ‘doen waar Nederland goed in is’, namelijk: doen wat goed is voor Nederland.

Krimpende ruimte voor maatschappelijk middenveld is blinde vlek in de nota

Er bestaan grote uitdagingen op het gebied van mensenrechten in combinatie met handel. Die ontbreken of worden slechts zijdelings besproken in de beleidsnotitie, net zoals de beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Het lijkt alsof bevordering van de handel alleen maar winnaars oplevert, terwijl er in ontwikkelingslanden veel verliezers kunnen zijn. Deze nota suggereert dat een betrokken maatschappelijk middenveld en respect voor mensenrechten een gevolg kunnen zijn van de bevordering van handel, terwijl dit naar ons idee juist voorwaarden voor handel moeten zijn.  

Dit is de realiteit als het verdienvermogen voorop staat

Het maatschappelijk middenveld wordt mondiaal onder meer via repressieve overheden, beperkende wetgeving en uitsluitende praktijken de mond gesnoerd. Sommige wetten, zoals de Foreign Contribution Regulation Act (FCRA) in India, zijn er specifiek op gericht om de vrijheid van het maatschappelijk middenveld in te perken. Beschermers van mensenrechten liggen in veel landen onder vuur. In de nota ontbreekt aandacht voor deze wereldwijde groeiende problematiek. Hoe betrekt de Nederlandse overheid dit in haar hulp- en handelsagenda?

 

Complexiteit aanpak van risico’s wordt afgedaan met vrijwillige one-stop-shop

De Internationale IMVO-standaarden worden in de nota herhaaldelijk genoemd, maar niet als de regels die expliciet gerespecteerd moeten worden. Daarentegen wil het kabinet wel ”bedrijven stimuleren om risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens op te pakken, en ze daarbij helpen met de one-stop-shop”. Hierbij gaat het kabinet voorbij aan de complexiteit van het serieus aanpakken van risico’s en misstanden zoals corruptie, gedwongen arbeid, kastendiscriminatie, informele en ongeorganiseerde sectoren. De zogenoemde vrijwillige one-stop-shop heeft meer weg van een one-way-shop, waarin het kabinet handel ziet als iets dat goed is voor iedereen. Maar dat is het niet per definitie.  

Het blijkt dat het in de internationale handelsketens nog steeds voornamelijk draait om te produceren waar de kosten het laagst zijn: zowel belastingtechnisch als wat betreft arbeidskosten. Minimumlonen worden niet betaald en leefbare lonen al helemaal niet. Dit is de realiteit als het verdienvermogen voorop staat: schendingen van sociale waarden en mensenrechten zijn van meet af aan onderdeel van de handel. Dit moet juist voorkomen worden. Een ketenaanpak om risico’s in toeleveringsketens van Nederlandse bedrijven aan te pakken, is vaak te beperkt. Zo’n ketenaanpak moet gepaard gaan met flankerende maatregelen en beleid. De overheid moet het respecteren van mensenrechten een toetssteen maken van het beleid in plaats van een mogelijk gevolg.  

Het maatschappelijk middenveld wordt mondiaal onder meer via repressieve overheden, beperkende wetgeving en uitsluitende praktijken de mond gesnoerd.

Bij een probleem als kinderarbeid, dat vooral aan het begin van de keten voorkomt, spelen ook andere factoren een rol. Een bredere aanpak is noodzakelijk. De overheid dient de aanpak van misstanden daarom ook te richten op een “enabling environment” en moet aandacht schenken aan de opbouw van het maatschappelijk middenveld en de toegankelijkheid en kwaliteit van onderwijs. Anders wordt een productieketen enkel schoongeveegd, waarna de kinderen in andere ketens of in de informele sector terechtkomen. Zo is er geen sprake van een win-win situatie waarbij handel goed is voor iedereen: het is dan enkel goed voor Nederland. 

Investeer in sectorale samenwerking, transparantie, en actieve rol overheid

Arisa mist in de notitie de relatie tussen een sterk maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en IMVO. Bij de verplichting tot due diligence van bedrijven is stakeholder engagement essentieel. Hier zijn dan wel stakeholders (vakbonden, maatschappelijke organisaties) voor nodig die aan zulke processen mee kunnen doen en is institutionele financiering in plaats van kortdurende projectfinanciering noodzakelijk. 

Realistisch optimisme van kabinet onvoldoende ambitieus bij problematiek op deze schaal

Voor het verbeteren van internationale handelsketens verschuilt het kabinet zich achter een Europees wetsvoorstel. Zoals het er nu ligt, voldoet dat voorstel niet aan de OESO-richtlijnen. Leunen op EU-beleid is dus onvoldoende. Nederland ligt nu voor het eerst niet op koers om de gestelde Sustainable Development Goals (SDG’s) te halen. Er zijn SDG’s waar nauwelijks vooruitgang in zit en die niet gehaald dreigen te worden, waaronder de negatieve voetafdruk van Nederland in het buitenland en mondiale crises zoals klimaatverandering. Vanuit dat perspectief vindt Arisa het realistisch optimisme waarmee het kabinet mondiale uitdagingen aan wil gaan, zoals de klimaat crisis en de economische opkomst van autoritaire staten, ondermaats. 

Dialoog tussen bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties is een essentieel onderdeel van de due diligence die van bedrijven wordt verwacht

De grootste bijdrage die bedrijven kunnen leveren aan de SDG’s is het naleven van de richtlijnen van de OESO en de Verenigde Naties, en ervoor zorgen dat hun partners in de keten zich aan de wetgeving in hun eigen land houden. De overheid dient in haar ondersteuning steeds de naleving van IMVO-normen te bevorderen, gebaseerd op de OECD guidelines en de UN Guiding Principles. Voldoen aan de IMVO-richtlijnen moet dus integraal onderdeel zijn van iedere publiek-private samenwerking (PPS). Dit betekent dat de overheid als partner in de PPS het naleven van normen voor IMVO actief uitdraagt én erop toeziet en dat naast de genoemde “kennisinstellingen en burgers” PPS ook open staan voor andere stakeholders, zoals ngo’s, vakbonden (ook vanuit de productielanden). Dialoog tussen bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties is immers een essentieel onderdeel van de due diligence die van bedrijven wordt verwacht. Dit wordt niet benoemd in de nota.  

Samenvattend kunnen we stellen dat de Nederlandse overheid erop inzet dat de toename van internationale handel met een beetje geluk – of noem het realistisch optimisme – ook bijdraagt aan ontwikkelingssamenwerking en het vergroten en versterken van het maatschappelijk middenveld. Maar als Nederland op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking alleen doet waar Nederland goed in is, en dus doet wat goed is voor Nederland, dan moet het zich schamen.